DesignSeries02639.pngInstellingen daken

Dakvlakken en dakobjecten laten toe om componenten te definiëren, dakkenmerken in te stellen, en nog veel meer. Dakinstellingen definieert u in het dialoogvenster ‘Dak’ of ‘Creëer dak’ bij het creëren van een dakvlak of dakobject. Sommige parameters kunt u nadien wijzigen via het Infopalet.

Veld

Omschrijving

Dakstijl

Dubbelklik in de Hulpbronnenkiezer op de dakstijl die u wilt gebruiken (zie Dakstijlen gebruiken).

Als u in het dialoogvenster ‘Dak’ de parameters van een dakstijl verandert, komt de Stijl automatisch op ‘Geen’ te staan. Bewaar de aangepaste dakstijl als een nieuwe stijl om deze later opnieuw te kunnen selecteren. (U kunt de wijzigingen ook op het dak toepassen zonder een stijl toe te kennen; in dat geval worden de instellingen echter niet bewaard.)

Ontkoppel stijl

Klik op deze knop om een dak met een stijl om te zetten naar een dak zonder stijl.

Bewaar

Klik op deze knop om de gedefinieerde stijl op te slaan. Het dialoogvenster ‘Naam’ wordt geopend. Geef een naam op voor de dakstijl.

IFC

Klik hier om IFC-gegevens toe te voegen of te bewerken (zie IFC-gegevens bekijken en wijzigen).

Samenstelling

 

Voorvertoning

Hier vindt u een visuele weergave van de dakconstructie, inclusief eventuele dakcomponenten. De bovenste lijn van de voorvertoning stelt de bovenkant van het dak voor.

Totale dikte

Dit is de totale dikte van het dak. Deze waarde is berekend op basis van de dikte van elke component. Een dak heeft altijd minstens één component.

Grafische kenmerken

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Grafische kenmerken dak’ te openen. Hier bepaalt u de lijn- en vulkenmerken van het dak (zie Grafische kenmerken van daken bewerken).

Nulpunt

Bepaal of het nulpunt zich op de bovenzijde of onderzijde van de component bevindt. De optie die u hier selecteert wordt overgenomen in de kolom Nulpunt.

Componenten

In deze lijst vindt u alle componenten die de opbouw van het dak bepalen. Ze zijn gerangschikt volgens hun respectievelijke volgorde van boven naar onder in de voorvertoning. Om de volgorde van de lijst te wijzigen, klikt u in de #-kolom en versleept u de component naar onder of boven.

Als er meerdere componenten geselecteerd zijn op het moment dat u de volgorde wijzigt, worden alle geselecteerde componenten verplaatst naar de nieuwe locatie.

Nulpunt

Het nulpunt is het referentiepunt dat gebruikt wordt om de hoogte van de component uit te zetten (het verandert niet wanneer u de dikte of andere instellingen van het dak wijzigt). Klik in de kolom Nulpunt om de component aan te duiden die als nulpunt zal worden beschouwd. Naast deze component verschijnt vervolgens een symbool dat naar boven of onder wijst om aan te geven of het nulpunt zich op de bovenzijde of op de onderzijde van de component bevindt. Om de positie van het nulpunt te wijzigen, klikt u op het symbool of gebruikt u de opties Bovenzijde van de component of Onderzijde van de component.

Andere componentinstellingen

In de overige kolommen van de lijst staan de huidige instellingen voor het dak, die u hebt bepaald in het dialoogvenster ‘Dakcomponentinstellingen’.

Nieuw

Klik op deze knop om de kenmerken van nieuwe dakcomponenten op te geven via het dialoogvenster ‘Dakcomponentinstellingen’. Zie Dakcomponenten creëren voor meer informatie over het creëren van componenten.

Bewerk

Klik op deze knop om een of meer geselecteerde dakcomponenten te bewerken. De wijzigingen die u aanbrengt, worden toegepast op alle geselecteerde componenten. Of: dubbelklik op een enkele component om deze te bewerken.

Dupliceer

Klik op deze knop om een of meer geselecteerde dakcomponenten te dupliceren. De duplicaten worden onmiddellijk onder de geselecteerde originele componenten in de lijst toegevoegd.

Verwijder

Klik op deze knop om een of meer geselecteerde dakcomponenten te verwijderen. De dikte van het dak wordt automatisch aangepast.

Invoeginstellingen

 

Klasse

Selecteer de klasse die u aan het dak wenst toe te kennen.

Energos

Daken kunnen opgenomen worden in de energieanalyse (zie Energos). Om een energieanalyse uit te voeren, heeft u Vectorworks Architectuur nodig, maar u kunt deze parameters ook louter ter informatie invullen.

Opnemen in berekeningen

Vink deze optie aan om het dak op te nemen in de energieberekeningen als dit niet in tegenspraak is met de gekozen laag-/klasse-instellingen voor energieanalyse e.a.

Rol in gebouwschil

Selecteer het type dak (bovenbouw of onderbouw).

U kunt deze lijst eventueel aanpassen (zie Sets definiëren). Door de systeemparameters aan te passen of door nieuwe parameters toe te voegen, kunt u de overgangsweerstand binnen (Rsi) en buiten (Rse) opgeven. Als de berekeningen voor het type dak dat u selecteerde, niet overeenstemmen met uw verwachtingen, kunt u de systemen in de set bewerken en meer details toevoegen omtrent de overgangsweerstand van het dak en de beschaduwing.

Klik op de knop Geavanceerd om de gedetailleerde Energos-instellingen van het dak weer te geven. Het dialoogvenster ‘Geavanceerd’ wordt geopend. Bepaal de geavanceerde instellingen.

Materiaal buiten: Selecteer de algemene kleur voor de bovenbouw. U kunt deze lijst eventueel aanpassen (zie Sets definiëren). Het Absorptievermogen en de Emissiviteit worden automatisch berekend en weergegeven.

Bijkomende reductiefactor beschaduwing: Wanneer het dak in de schaduw ligt (vooral in de zomer), is het aangeraden om een reductiefactor voor de beschaduwing op te geven. Geef een waarde op tussen 0 en 1, waarbij 0 voor volledige beschaduwing staat en 1 voor geen beschaduwing.

Berekende R-waarde/U-waarde

Hier wordt de berekende R-waarde/U-waarde van het dak weergegeven. Deze is afhankelijk van de locatie van het dak in het gebouw (begrenzingstype) en de richting van de warmtestroom (overgangsweerstand). De dakoppervlakte en de R-waarde/U-waarde van het dak zijn noodzakelijke gegevens om de gebouwschil correct te kunnen opnemen in de energieberekeningen.

Negeer de berekende R-waarde/U-waarde

Vink deze optie aan als u de berekende R-waarde/U-waarde wenst te negeren. Geef vervolgens zelf een R-waarde/U-waarde op voor het dak. 

Texturen

Het tabblad Rendering van het Infopalet bevat bijkomende textuurinstellingen voor bestaande objecten (zie Texturen van objecten beheren vanuit het Infopalet en Texturen op objecten met componenten). Texturen ingesteld in het Infopalet overschrijven de texturen die u op dit tabblad selecteert, tenzij de textuur wordt bepaald volgens stijl.

Overnemen van componenten

Selecteer deze optie om de texturen van de componenten te gebruiken. Deze optie levert de meest nauwkeurige tekening op.

Voor een bestaand dak kunt u deze optie selecteren in het tabblad ‘Rendering’ in het Infopalet.

Overnemen van object

Selecteer deze optie om de texturen van het object te gebruiken. 

Onderdeel

Selecteer het deel waarvan u de textuur wenst te gebruiken.

Herstel naar textuur ‘Algemeen’

Klik op deze knop om de textuur ‘Algemeen’ toe te passen op het geselecteerde onderdeel. Dit deel zal in de lijst met onderdelen opnieuw onder de scheidingslijn komen te staan en (D.m.v. textuur “Algemeen”) als naam krijgen.

Textuur

Kies de textuur die u wilt toekennen aan het geselecteerde Onderdeel. Kies de optie ‘Textuur van de klasse’ om de textuur van de klasse van het dak te gebruiken (zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse). Bij daken die deze dakstijl gebruiken, wordt de textuur van de klasse van het dak toegekend aan het geselecteerde dakonderdel (tenzij dit kenmerk is overschreven). Kies de optie ‘Textuur’ om een textuur uit de Hulpbronnenkiezer te selecteren. Dubbelklik op de textuur die u op het geselecteerde Onderdeel wenst toe te passen. De textuur die u hier selecteert, vervangt de textuur van de klasse.

U kunt texturen ook instellen in het tabblad ‘Rendering’ van het Infopalet. De texturen die u instelt in het Infopalet overschrijven de texturen die u op dit tabblad selecteert.

Gegevens

Klik op het tabblad Gegevens om de gegevens in te vullen voor het dakrecord, dat IFC-compatibel is (wijzigingen aan het tabblad Gegevens of aan het IFC-type worden op beide plaatsen doorgevoerd). Deze informatie kan worden opgenomen in een standaardrapport over dakstijlen. Het invullen van deze velden is optioneel.

Als u deze dakinstellingen wilt bewaren als een dakstijl, klik dan op de knop Bewaar. Zie Dakstijlen creëren.

Een bewaarde of geselecteerde dakstijl wordt als een hulpbron in het bestand opgeslagen en verschijnt in het Hulpbronnenbeheer en in de lijst Dakstijl in de dialoogvensters ‘Creëer dakvlak’ en ‘Creëer dak’.

Een dakvlak creëren

Daken creëren

Dakstijlen gebruiken

Een dak bewerken